vrijdag 9 januari 2015

De Boeddha onderwees....Deel 4


Het één na laatste deel van het brein- en ego krakende betoog van Wei Wu Wei over wie wij zijn, en vooral wat wij dus nooit kunnen zijn.

Dat we te onderscheiden entiteiten zijn is vanzelfsprekend en onbetwistbaar. Dat we - oppervlakkig gezien - allemaal lijken op te treden als zelfstandige wezens is eveneens duidelijk.


Dit alles is toe te schrijven aan het feit dat ons dualistisch universum een vormen-creatie is van een verdeelde geest, objectief waargenomen door pseudo-subjecten, welke worden geobjectiveerd als ‘zelven’, en ons leven in dat Universum, met inbegrip van ons denken en zijn uitdrukking ervan, is gebaseerd op relativiteit, die bestaat op grond van de vergelijking van tegengestelde begrippen.


Bovendien, begrijpen 'wat-we-niet-zijn’ geeft ons de aanwijzing van wat we wèl zijn, omdat de verdeelde geest zijn eigen Eenheid niet kan kennen. De heelheid van de geest kan bovendien slechts redeneren via verdeelde (en verdelende) begrippen. Ofwel het kan geen gebruik maken van woorden - die afhankelijk zijn van tegenstellingen - die het niet kent.


Al levende, hebben wij onze duale beperkingen maar te accepteren, hetgeen inhoudt dat ondanks het feit dat wanneer wij de waarheid over wat wij werkelijk zijn begrijpen, het niet binnen onze macht ligt direct –zonder omwegen - te denken of te spreken als de Ongedeelde Geest. En trouwens, geen enkele denkbare uitleg zou het kunnen bevatten.


Sprekend als werkelijk bestaande entiteiten, met het doel te laten zien dat wij niet als zodanig bestaan, is -onlogisch als het lijkt- een beperking die inherent is aan de dualiteit van ons vormen-bestaan.


Als een object, geen twijfel, ben ik slechts een denkbeeldige pop, waar waarnemers - elk naar eigen keuze - kleding aan hangen. Of, wanneer dit je beter aanspreekt, ik ben een spiegel waarin een ieder zijn eigen pseudo-zelf projecteert, zonder dat men zich daarvan bewust is.


Als een schijnbare entiteit in tijd-ruimte is alles wat ik kan voordoen te zijn een klaarblijkelijk bestaand reactie mechanisme, dat zich uitdrukt in een streefpatroon, dat de veronderstelde werking is van ‘iets’ wat genoemd wordt als ‘een ego’.


Maar vraagt u mij in de werkelijkheidswaarde van dit alles te geloven? Kan dat werkelijk zijn wat ik ben, wat elk van ons is, wat wij zijn?


Ik tracht u hier er op te wijzen dat dit dus niet kan.


Dat wat we zijn, wat we allemaal als 'ik' zijn, is Dat wat alle wijzen van alle eeuwen hebben gezien, begrepen en hebben geprobeerd aan ons uit te leggen wat we zijn, altijd geweest zijn, en altijd zullen zijn.


Sinds de ‘ruimte’ en ‘tijd’ waarop al deze ‘fenomenale’ (in de zin van verschijnselen -r.e.) begrippen gebaseerd zijn, zelf slechts het begripsmatige kader zijn van hun eigen begripsmatige bestaan, kunnen wij dan niet klip en klaar concluderen dat zo’n vraag niet eens gesteld kan worden?

Commentaar: Wij lopen dus als zoekers per definitie tegen een onneembare muur aan, wanneer wij ons ware wezen willen begrijpen. En blijkt er toch een opening in die muur te zijn (de ontdekking dat er helemaal geen muur bestaat..en ook geen wij... geen enkel ander duidend concept, louter zijn, zien), dan hebben wij geen woorden om ons gevonden zelf te beschrijven en anderen exact uit te leggen waar die opening zit.

Intussen heeft het betoog van Wei Wu Wei diepingrijpende consequenties voor zaken die wij in ons leven als normaal beschouw(d)en en die ons sprakeloos kunnen achterlaten.

Daarvoor volgt er over een poosje nog een laatste deel in deze cyclus.

Rob

(oorspronkelijk uit 24-05-2010)